Vijf uur, dat was de afspraak. Het bleek een tijdstip waarop allebei de artsen naar ons toe konden komen. Zoiets doen ze waarschijnlijk liever niet aan het begin van hun werkdag. Buiten blaast de namiddag waterige kou tegen de ramen. Binnen is het veel te warm.
Je ligt in het bed dat nu al een paar weken midden in de woonkamer staat en vraagt of ik dichterbij wil komen. Je adem ruikt naar medicijnen en versleten ingewanden.
‘Weet je nog hoe ik het wil?’ fluister je in mijn oor. De woorden kruipen moeizaam over je lippen. Ik hoor je longen knerpen als papieren zakken.
‘Ik weet het nog,’ zeg ik en leg mijn hand tegen je wang.
Ze zijn tien minuten te laat, de artsen. De frisse geur van het wandelen hangt nog in hun dikke wollen winterjassen. Ze willen koffie.
Niet lang geleden vertelde je me hoe je het voor je zag: dit laatste gedeelte. Opstaan en nog één keer door je appartement heen lopen, de kat een aai over zijn bol geven. Voor het laatst naar de wc toe gaan.
‘Daarna,’ zei je met ogen die glinsterden van de morfine. ‘Zwem ik gewoon het raam uit.’
De artsen mengen het gif op het aanrecht dat sinds de diagnose is ingericht als apotheek. Ik zet koffie, kijk naar hun gebogen ruggen. Ze overleggen of de verhoudingen wel kloppen. Eentje houdt de naald omhoog, drukt er een druppel vocht uit en tikt zacht tegen het plastic van de spuit.
‘Weet u het zeker?’ vragen de artsen, nadat ze naast het bed zijn komen zitten. Je weet het zeker. Om te laten zien dat je het meent probeer je overeind te komen maar die poging mondt uit in een hoestbui.
‘Ik heb mijn lichaam overschat,’ zeg je droevig.
‘Het geeft niet,’ zeg ik.
Je laat jezelf terugzakken in de kussens.
‘Neem uw tijd,’ zeggen de artsen. ‘Wanneer u er klaar voor bent zullen we beginnen.’
We wachten een moment. Dan knik je en je strekt je arm uit.
Ik stel me voor hoe je opstaat, een paar onzekere passen maakt.
‘Kijk!’ zeg je, wijzend naar je tenen. ‘Ik begin vliesvoeten te krijgen.’
De artsen staren elkaar verbaasd aan.
‘En mijn handen. Zie je mijn handen?’
We concentreren ons op de ruimte tussen je vingers, het is alsof die vloeibaar wordt. Langzaam maak je een eerste zwembeweging. Je oefent een paar slagen en als het lekker gaat zwem je rondjes door de ruimte. Aandachtig bestudeer je alles wat je nu achter moet gaan laten. Dan zwem je naar mij toe en heel even blijf je tegenover me hangen, een vis tegen het glas van een aquarium.
‘Het raam,’ zeg je, een tikje ongeduldig.
Natuurlijk. Dat ik daar niet aan gedacht heb. Ik loop naar het raam en maak het open. Verse lucht stroomt de bedompte kamer binnen. Met een sierlijke schoolslag zwem je langs me heen de cassisblauwe schemering in. Ik kijk je na en zwaai je uit totdat je helemaal bent verdwenen.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.