papieren helden

FB

Succes, meneer Brand

Op een ochtend word je wakker als je vader. Je kijkt in de spiegel tegenover het bed en ziet zijn gezicht. Je ziet er moe uit. Je grijze haar zit in de war. Je slaat de deken van je af, merkt op dat je alleen een verschoten onderbroek draagt. Je duwt jezelf met moeite overeind, tilt je benen uit bed en zet je voeten een voor een op de grond. Je linkerbeen trilt. Je legt je hand erop. Nu trilt ook je hand. Je laat het zo. Op de houten Ikea-kruk naast het bed ligt je telefoon – geen nieuwe berichten. Onnadenkend krab je aan de achterkant van je hoofd. Onder je dunne haar voel je een onduidelijk korstje dat je laat zitten.

In de badkamerspiegel kijk je naar de torso van je vader. Je hebt kleine borsten gekregen. Er groeien spierwitte haren rond je tepels. Een klein litteken volgt vanaf het kuiltje in je hals de lijn van je sleutelbeen. Net een rups. Je strijkt er met je vinger over. De huid is zacht. Je steekt je tong uit naar jezelf, die is wit. Achter in je mond zit een gouden kies. De ruziekies. De kiesruzie. Je was er wakker van geworden. ‘Met welk geld?’ had je je moeder hysterisch horen roepen. Je vader bromde iets terug dat je niet kon verstaan. Je had je bedlampje aangeknipt, zag op je groene wekker dat het half twee was. Vandaag zouden jullie met de klas naar zee gaan. Je gymtas met zwemspullen lag al een week klaar onder je bureau. Je was de gang op geslopen, zag door de balustrade van de trap hoe ze beneden in de gang met elkaar stonden te bekvechten. Het leek erop dat je vader zijn fietshelm kapotgetrapt had. Je moeder stond met een doosje flosdraad in haar hand te dreigen dat ze ergens anders zou gaan wonen als hij binnen nu en een maand geen echte baan zou vinden. Je vroeg je af waar jij dan naartoe moest.

Nu pas merk je hoe vol je blaas zit. Je duwt zachtjes op je onderbuik. Een golf van misselijkheid baant zich een weg omhoog door je buik, je borst, je keel, blijft even hangen in de holte van je mond, verlaat dan je lichaam in de vorm van een luide boer. ‘Pardon,’ zeg je hardop tegen je eigen spiegelbeeld. Je kijkt over je schouder naar de wc in de hoek van de badkamer. Je doet het licht uit, trekt de gordijnen dicht, gaat voor de pot staan en steekt met dichtgeknepen ogen een hand in je onderbroek. Reflexmatig trekt je hand zich terug. Er gaat een rilling door je lijf. Je besluit het zittend te proberen, gebruikt het topje van je wijsvinger om het ding op zijn plek te houden. Je wacht. Een paar druppels vallen de wc-pot in. Net als je wilt opstaan doet een dunne, harde straal het water in de wc omhoog spetteren, tegen de onderkant van je bovenbenen. Binnensmonds vloek je de vaste vloek van je vader: fuckdehelgodklerejezuskrijgtochdetyfus.

Over de rand van de wasmand ligt een wit T-shirt. Je trekt het over je hoofd. Het shirt is licht vochtig en ruikt een beetje zuur. Je wandelt via de overloop naar de trap, de houten vloer kraakt onder het gewicht van je voeten. Aan de bovenste trede staat een verzameling vuile afwas opgestapeld. Je herkent de drie Jip-en-Janneke-bordjes waar jullie vroeger van aten tijdens het kamperen. Geel, roze en groen. Op de groene, de jouwe, ligt een afgekloven pizzakorst.

Onderweg naar de keuken valt je oog op een stapel kranten die tussen de brievenbusklep in de voordeur geklemd zitten. Een van de kranten is in de vorm van een dak op de deurmat gevallen. Onder het dak reclamefolders, witte en blauwe enveloppen. Je bukt je, hoort allebei je knieën knakken, bent plots buiten adem. Je laat je achteruit zakken, tot je de koude tegelvloer onder je kont voelt. Je reikt naar de krant op de deurmat. Je raakt het papier met je vingertoppen, kan er net niet bij, zucht, laat het zitten. Je maag rommelt. In drie stappen kom je overeind: eerst op je knieën, dan op je hurken, het laatste stukje met behulp van een knaloranje jas die eenzaam aan de kapstok hangt.

Op het aanrecht ligt een briefje met een handschrift dat je niet herkent. Er staat: Geen koffie maar fruit, het nieuwe erin, het oude eruit, je kan het! X! Er ligt een fruitmand naast met het folie er nog rond. Je smeert twee witte boterhammen met hagelslag die je met grote happen wegwerkt terwijl je toekijkt hoe je koffie gestaag de kan in druppelt. Twee kopjes, geen suiker, geen melk. Het eerste kopje drink je zorgvuldig nippend, leunend tegen het aanrecht. Het tweede kopje sla je in twee teugen achterover. Je verbrandt je tong. Fuckdehelgodklerejezus -

De klok boven het fornuis geeft aan dat het bijna acht uur is. Je hijst jezelf terug de trap op, trekt zo hard aan de leuning dat je even bang bent dat hij los zal komen van de muur. Boven moet je op adem komen. Je begeeft je naar de inloopkast, merkt op dat de rechterkant – je moeders’ kant – nog altijd leeg is. Je besluit gewoon naar je werk te gaan, kiest een donkergrijs pak met lichtgrijze strepen dat je passend lijkt binnen het grote glazen gebouw dat je alleen van de buitenkant kent. Iedere zaterdag reden jullie er met de auto langs, jij en je moeder, nadat ze je was komen ophalen van paardrijden. ‘Hier werkt je pa nu,’ zei ze dan, of: ‘Ongelofelijk te bedenken dat die vent daadwerkelijk iets uitspookt,’ en, een enkele keer: ‘Het is toch net een soort gevangenis van buiten.’ Haar blik hield ze strak op de weg gericht. Het gebouw leek je veel te modern voor een gevangenis. Je durfde nooit te vragen waarom jullie alsnog waren weggegaan, terwijl hij deze baan netjes binnen de maand gevonden had.

Je huissleutels zitten aan de binnenkant van de voordeur, die niet op slot blijkt te zitten. Je steekt je hand naar buiten, daar is het kouder dan je verwacht had. Je neemt de knaloranje jas van de haak, wurmt je erin, vindt een verfrommeld briefje van twintig in een van de jaszakken. Als je de voordeur achter je dichttrekt zie je dat het tuinpad bezaaid ligt met bladeren. Je moeder had hier een hekel aan, stond iedere herfst hele zondagen met een hark in de aanslag. Toen je vader haar voor kerst eens een bladblazer cadeau deed was ze zo boos dat ze alleen nog via jou tegen hem sprak, totdat hij het ding had teruggebracht en haar het contante geld als bewijs liet zien. Je slentert de straat door, herkent de zilveren Peugeot van de overbuurman met de nummerplaat WR-GD-18, wat volgens jou alleen maar kon betekenen dat alles Weer Goed zou zijn tegen de tijd dat je achttien was. Je wordt uit je gedachten gehaald door het geluid van tikken op een raam. Je kijkt naar rechts, ziet een vrouw in badjas met grijze krullen tot op haar schouders van achter haar gordijnen uitbundig naar je zwaaien. Tot twee keer toe steekt ze haar duim naar je op.

Bij de Kiosk aan het station haal je een koffie en een gevulde koek. Aan de automaat koop je een kaartje voor de eerste klas. In de trein zit je te hannesen met je stropdas. Tegenover je zit een jonge vrouw in trainingspak, die, steeds als je haar blik kruist, op het punt lijkt te staan haar hulp aan te bieden. Bij Utrecht Overvecht staat ze recht. ‘Succes nog hè,’ mompelt ze in je richting, waarna ze de coupé verlaat.

In Utrecht Centraal stap je uit. Het gebouw is op wandelafstand van het station. De grote glazen ramen van de bovenste verdiepingen weerspiegelen het wolkendek. Je gaat de automatische schuifdeuren door en staat in een gigantische hal met roltrappen achter de beveiligingspoortjes. In de binnenzak van je jas vind je een pasje met je vaders’ naam erop en een oude foto van zijn gezicht. Je was erbij toen die foto gemaakt werd. Het was vlak na je twaalfde verjaardag, je was bij hem op bezoek in je oude huis dat er kaalgeplukt bij lag. Jullie aten voorverpakte slagroomtaartjes met roze marsepein van jullie eigen Jip-en-Janneke-bordje, bewaarden de laag marsepein allebei voor het laatst. Hij vroeg of je zin had om even de stad in te gaan. Je vond het een vraag voor volwassenen onderling en knikte enthousiast. Je vader lachte en zei dat je je gevoel voor drama van je moeder geërfd had. Je begreep niet wat hij daarmee bedoelde.

Je houdt het pasje voor de scanner van de beveiligingspoortjes. Eronder verschijnt een gepixeld rood kruis. Je probeert het nog eens, draait het kaartje op zijn rug. Iemand tikt op je schouder. Je draait je om, ziet een kleine vrouw met een zwarte bob die als een helm om haar hoofd zit. ‘Meneer Brand?’ vraagt ze. ‘Inderdaad,’ zeg je zo rustig mogelijk, ‘meneer Brand.’ Ze komt iets dichterbij je staan. ‘Meneer Brand,’ zegt ze, fluisterend nu, ‘maar u werkt hier niet meer, meneer Brand.’ Je leest verontschuldiging in haar blik, medelijden haast. ‘Waar werk ik dan?’ vraag je. Ze denkt even na. ‘Dat weet ik niet, meneer Brand,’ zegt ze. Ze schudt haar hoofd. ‘Succes, meneer Brand.’ Ze knijpt kort in je bovenarm voor ze zich omdraait en terug naar de infobalie wandelt.

In de trein terug kies je opnieuw een plek uit in de eerste klas, er is verder niemand in de coupé. De trein vertrekt, je telefoon trilt in je broekzak. Iemand met de naam Fran (buurvrouw) vraagt: Kom je ergens vandaag even langs? X!

Onder de deurbel van het huis van de zwaaiende vrouw zie je een gouden naamplaatje waar de naam Fran in gegraveerd staat. Daaronder, een stukje kleiner: Ziggo, Tiff en Marly. Je vraagt je af of tenminste een van hen een hond is. Nog voor je de bel ingedrukt hebt zwaait de deur voor je open. De vrouw heeft haar haren opgestoken, draagt een donkerbruin gebreid vest dat bijna tot de grond komt. Ze neemt je van kop tot teen in zich op. ‘Kom snel binnen’, zegt ze. Je volgt haar een smalle gang door, een woonkamer met open keuken in. ‘Thee?’ vraagt ze, terwijl ze in een van de keukenkastjes boven het aanrecht begint te rommelen. Je knikt, laat je ogen door de ruimte glijden. Een kleine beige sofa in de voorkamer neemt bijna evenveel plaats in als de gigantische hondenmand ernaast. In de hoek staat een schildersezel. Op het doek iets dat lijkt op een gevulde fruitschaal in aquarel. ‘Oh, dat?’ zegt de vrouw, die haar hoofd naar je toe gedraaid heeft, ‘dat is maar een kleinigheidje.’ Ze zet een pot thee en twee goudkleurige kopjes op tafel. Je probeert je te bedenken wanneer je voor het laatst onder de douche gestaan hebt. ‘Het leek bijna alsof je naar je werk ging vanochtend,’ zegt ze, glimlachend, terwijl ze de kopjes volschenkt. ‘Ja,’ glimlach je terug, ‘stel je voor.’

Deze tekst kwam tot stand in het kader van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren (www.deburen.eu) in samenwerking met de stichting Biermans-Lapôtre.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

Leonore Spee
,